-
1 marin
marin [maarẽ]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m.〉1 zee- ⇒ van de zee, zeewaardig, aan zee♦voorbeelden:sel marin • zeezoutun marin • zeeman, matroos→ pied1. m1) matroos, zeeman2) zuidwestenwind [Middell. Zee]2. adj1) zee-, van de zee, aan zee2) zeewaardig -
2 rapporter
rapporter [raaportee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉3 rapporteren ⇒ verslag uitbrengen over, klikken5 toevoegen ⇒ opzetten, opnaaien7 in verband brengen ⇒ toeschrijven, toepassen♦voorbeelden:rapporter des on-dit • geruchten verspreiden, doorvertellen4 rapporter gros • veel opbrengen, opleverence champ rapporte • dat veld is vruchtbaar1 betrekking hebben (op) ⇒ overeenkomen (met), (terug)slaan op♦voorbeelden:¶ s'en rapporter à qn. • op iemand vertrouwen, zich op iemand verlatenje m'en rapporte à vous • ik laat het aan u overv1) wassen [zee]2) terugbrengen3) meebrengen4) rapporteren5) klikken6) opbrengen7) toevoegen8) annuleren -
3 appel
appel [aapel]〈m.〉1 roep ⇒ oproep, appel♦voorbeelden:appel d'offres • aanbesteding bij inschrijvingfaire l'appel • het appel afnemen, de namen afroepenmanquer à l'appel • op het appel ontbrekenrecevoir un appel pressant • een dringend verzoek om hulp krijgensonner l'appel • appel blazenappel au secours, à l'aide • hulpgeroepappel aux armes • (het) onder de wapenen roepenordre d'appel sous les drapeaux • oproep voor militaire dienstfaire appel à qn. • een beroep op iemand doenfaire appel d' un jugement • tegen een vonnis in beroep gaandécision sans appel • onherroepelijk besluitappel du regard • wenken met de ogen, lonkenfaire un appel du pied • voetje vrijenm1) (op)roep2) beroep, appel [jurisch]3) roeping5) sein, teken6) telefoongesprek, telefoontje -
4 plein
plein1 [plẽ]〈m.〉1 (het) vol zijn ⇒ volheid, (het) gevuld zijn2 maximum ⇒ grens, limiet♦voorbeelden:plein de la mer • vloedtrain qui roule à plein • volledig bezette treinen plein • preciesla bombe est tombée en plein sur la gare • de bom is precies op het station gevallenle candidat a fait le plein de ses voix • de kandidaat heeft alle mogelijke stemmen binnengehaald————————plein2 [plẽ]2 volkomen ⇒ volledig, geheel♦voorbeelden:une femelle pleine • een drachtig wijfjeune journée pleine • een drukke dagvisage plein • vollemaansgezichtplein à craquer • propvolêtre plein de qc. • vol zijn van ietsau sens plein du mot • in de volle zin van het woord————————plein3 [plẽ]〈bijwoord; ook voorzetsel〉1 vol(op) ⇒ veel, plenty♦voorbeelden:sonner plein • een volle klank hebbentout plein • uiterstc'est mignon tout plein • het is hartstikke leukavoir plein d' argent • geld zat hebbentout plein de • hartstikke veel→ botte1. adj1) vol (met), gevuld (met)2) massief3) volkomen, volledig2. advvolop, veel -
5 correspondre
correspondre [korrespõdr]1 〈+ à〉overeenkomen, -stemmen (met) ⇒ beantwoorden (aan), kloppen (met)3 〈+ avec〉 (met elkaar) corresponderen ⇒ in briefwisseling zijn, staan (met elkaar), briefwisseling houden (met elkaar)♦voorbeelden:1 cela lui correspond bien • dat is typisch iets voor hem, haarvotre théorie ne correspond à rien • uw theorie mist iedere grondslagcela ne correspond à rien • dat stelt niets voor1 met elkaar overeenkomen, -stemmen2 met elkaar in verbinding staan, verbonden zijn1. v(à)2. correspondre (avec)v(à)3. se correspondrev(à) -
6 battre son plein
battre son plein -
7 l'appel du large
l'appel du large -
8 bras
bras [braa]〈m.〉1 arm3 mankracht ⇒ werkkracht, arbeider♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 avoir un bras de fer • onverbiddelijk, streng zijnbras d'honneur • obsceen gebaar voor lulbaisser les bras • (de moed) opgeven, zich gewonnen gevencette nouvelle m'a cassé bras et jambes • ik ben kapot van dat nieuws〈 figuurlijk〉 couper bras et jambes à qn. • iemand versteld doen staan; 〈 ook〉iemand vleugellam maken, iemand uitputtenouvrir les bras à qn. • iemand met open armen ontvangen; 〈 ook〉iemand vergeven, iemand de helpende hand reikentendre les bras vers qn. • iemands hulp inroepen〈 figuurlijk〉 les bras m'en tombent • nou breekt m'n klomp, ik sta pafbras dessus, bras dessous • arm in arm, gearmd〈 figuurlijk〉 se réfugier dans les bras de qn. • bij iemand z'n heil, z'n toevlucht zoeken〈 figuurlijk〉 avoir qc., qn. sur les bras • voor iets, iemand te zorgen hebben, opgescheept zitten met iets, iemandbras de vigne • wijnranktravailler à pleins bras • uit alle macht werkentomber sur qn. à bras raccourcis • zich als een razende op iemand werpen¶ à bout de bras • op armlengte; op eigen krachtà force de bras • met de sterke armdépenser de l'argent à tour de bras • met geld smijtenm1) arm2) macht3) zwengel4) armleuning5) (zee)engte6) bras [aan ra]7) voorpoot, schaar, vin -
9 eau
eau [oo]〈v.〉♦voorbeelden:1 〈 figuurlijk〉 s'en aller, tourner en eau de boudin • als een nachtkaars uitgaan, op niets uitdraaien〈 figuurlijk〉 eau du ciel • hemelwater, regeneau de Javel • bleekwaterun point d'eau • een tappunteau de roche • bergwatereau de rose • rozenwatereau de Seltz • sodawatereau de toilette • reukwater, eau de toilettec'est de l'eau claire • dat zijn banaliteiteneau courante • stromend watereau dentifrice • mondwatereau grasse • afwaswatereau plate • tafelwater zonder prikeau potable • drinkwatereau rougie • water met een scheut rode wijneau salée • zout watereau souterraine • grondwatereau thermale • water van warmwaterbronnenen disant cela, tu apportes de l'eau à son moulin • wat je daar zegt is koren op zijn molenen avoir l'eau à la bouche • ervan watertandenn'avoir pas inventé l'eau chaude • het buskruit niet hebben uitgevondenil coulera, passera de l'eau sous le(s) pont(s) • er zal nog veel water door de Rijn stromencuire qc. à l'eau • iets kokenêtre comme l'eau et le feu • water en vuur zijnêtre à l'eau, être dans l'eau • in het honderd gelopen zijnfaire venir l'eau à la bouche de qn. • iemand het water in de mond doen lopense jeter à l'eau • in het water springen 〈ook m.b.t. zelfmoord〉; 〈 figuurlijk〉 de sprong (in het duister) wagense jeter à l'eau de peur de la pluie • van de regen in de drup komenmettre l'eau à la bouche • doen watertandenpasser l'eau • het water overstekenporter de l'eau à la mer, à la rivière • water naar de zee dragen, uilen naar Athene dragentâter l'eau • z'n voelhoorns uitstekenaller à l'eau • het water ingaanaller sur l'eau • een boottochtje makenaller aux eaux, prendre les eaux • gaan kurenl'eau d'une perle • de helderheid van een parelbasses eaux • laagwatergrandes eaux • waterpartijenhautes eaux • hoogwatereaux industrielles • industrieel afvalwatereaux mortes • dood tijeaux résiduaires, usées • afvalwaternager entre deux eaux • de kool en de geit sparen, beide partijen te vriend houden1. f 2. eauxf pl1) kielwater2) vruchtwater3) kuur(oord)4) waterwerken [park] -
10 bord
bord [bor]〈m.〉1 rand ⇒ kant, oever, zoom♦voorbeelden:1 le bord de la mer • het (zee)strand, de kustle bord de la rivière • de rivieroeverle bord de la route • de kant van de weg, wegbermle bord d'un vêtement • de zoom van een kledingstukà pleins bords • overvloedig, volopà ras bord • tot aan de rand gevuldêtre au bord de • heel dicht bij zijn, op het punt staan van, om teêtre au bord de l'aveu • bijna bekennenau bord de la mer • aan zeeêtre au bord de la tombe • met één been in het graf staansur les bords • een beetje, lichtelijkbord au vent • loefzijdebord sous le vent • lijzijdem1) rand, kant2) oever, berm3) zoom [kleding]4) boord [schip] -
11 force
force1 [fors]〈v.〉1 kracht2 sterkte3 vermogen ⇒ intelligentie, wilskracht4 dwang ⇒ geestelijke druk, invloed, noodzaak♦voorbeelden:force centrifuge • middelpuntvliedende krachtredonner des forces • nieuwe energie gevenreprendre ses forces • weer op krachten komen, aansterkenà bout de force • aan het eind van zijn krachtenà la force du poignet • geheel op eigen krachtdans la force de l'âge • in de kracht van zijn levendans toute la force du terme • in de volle betekenis van het woordcrier de toutes ses forces • uit alle macht schreeuwenne pas être de force • niet tegen zijn tegenstander opgewassen zijnêtre de la même force • aan elkaar gewaagd zijn, van dezelfde (speel)sterkte zijnprendre de force • met geweld innemen, verkrachtenfaire force de rames • uit alle macht roeiennager en force • op kracht zwemmenfaire force sur • druk uitoefenen opforce d'une barre • sterkte van een staafforce du son • geluidssterkteforce de l'esprit • intellectueel vermogenforce d'inertie • traagheidc'est une force de la nature • het is een ijzersterk, oergezond iemandles forces vives du pays • het productieve deel van de bevolkingcela ne fait pas ma force • dat is niet mijn sterkste kantpar la force des choses • onder druk van de omstandighedenla force de l'évidence • een overduidelijk bewijsavoir force de loi • kracht van wet hebbenmesure de force • dwangmaatregelsituation de force • machtspositie(un cas de) force majeure • overmachtvouloir qc. à toute force • iets per se willenpar force • noodgedwongenpar la force de l'habitude • (uit) de macht der gewoonteforce de frappe • kernmachtles forces de terre, de l'air et de mer • de strijdkrachten ter land, ter zee en in de lucht〈 meervoud〉 forces armées • krijgsmacht, strijdkrachten〈 meervoud〉 forces navales • marine, zeemachtla force publique • de sterke arm, politie(macht)en force • met groot machtsvertoonà force de bras • met de kracht van de armense tuer à force de travailler • zich doodwerken————————force2 [fors]f1) kracht, sterkte2) wilskracht3) macht4) dwang5) draaistroom -
12 forcé
force1 [fors]〈v.〉1 kracht2 sterkte3 vermogen ⇒ intelligentie, wilskracht4 dwang ⇒ geestelijke druk, invloed, noodzaak♦voorbeelden:force centrifuge • middelpuntvliedende krachtredonner des forces • nieuwe energie gevenreprendre ses forces • weer op krachten komen, aansterkenà bout de force • aan het eind van zijn krachtenà la force du poignet • geheel op eigen krachtdans la force de l'âge • in de kracht van zijn levendans toute la force du terme • in de volle betekenis van het woordcrier de toutes ses forces • uit alle macht schreeuwenne pas être de force • niet tegen zijn tegenstander opgewassen zijnêtre de la même force • aan elkaar gewaagd zijn, van dezelfde (speel)sterkte zijnprendre de force • met geweld innemen, verkrachtenfaire force de rames • uit alle macht roeiennager en force • op kracht zwemmenfaire force sur • druk uitoefenen opforce d'une barre • sterkte van een staafforce du son • geluidssterkteforce de l'esprit • intellectueel vermogenforce d'inertie • traagheidc'est une force de la nature • het is een ijzersterk, oergezond iemandles forces vives du pays • het productieve deel van de bevolkingcela ne fait pas ma force • dat is niet mijn sterkste kantpar la force des choses • onder druk van de omstandighedenla force de l'évidence • een overduidelijk bewijsavoir force de loi • kracht van wet hebbenmesure de force • dwangmaatregelsituation de force • machtspositie(un cas de) force majeure • overmachtvouloir qc. à toute force • iets per se willenpar force • noodgedwongenpar la force de l'habitude • (uit) de macht der gewoonteforce de frappe • kernmachtles forces de terre, de l'air et de mer • de strijdkrachten ter land, ter zee en in de lucht〈 meervoud〉 forces armées • krijgsmacht, strijdkrachten〈 meervoud〉 forces navales • marine, zeemachtla force publique • de sterke arm, politie(macht)en force • met groot machtsvertoonà force de bras • met de kracht van de armense tuer à force de travailler • zich doodwerken————————force2 [fors]adj1) geforceerd, gedwongen2) geveinsd, niet echt3) overdreven -
13 terre
terre [ter]〈v.〉1 aarde ⇒ aardbol, wereld2 aarde ⇒ vast aardoppervlak, vasteland, wal, vaste grond3 grond ⇒ land, bodem, veld, akker, platteland4 grond ⇒ grondbezit, landgoed, landerij5 land ⇒ landstreek, gebied6 aarde ⇒ klei, aardverf♦voorbeelden:2 terre ferme • vaste grond, vaste walaller, descendre à terre • aan wal gaancourir à terre • koers zetten naar het landenvoyer qn. à terre • iemand vloerenpénétrer dans les terres • landinwaarts gaantoucher terre • grond voelentransports par terre • vervoer over landsur terre et sur mer • te land en te zee〈 scheepvaart〉 terre! • land in zicht!chemin de terre • onverharde wegretour à la terre • terugkeer naar het plattelandsol en terre battue • lemen vloerpolitique de la terre brûlée • tactiek van de verschroeide aardeterres incultes • woeste grond, niet in cultuur gebrachte grondterre meuble • rulle, losse grondterre végétale • humus, bladaardeterres vierges • onontgonnen landmettre qn. plus bas que terre • iemand afbreken, de grond in borende pleine terre • van de koude grondmettre, porter qn. en terre • iemand begravenen pleine terre • in de volle grondse répandre par terre • over de vloer, grond stromen 〈 bloed, wijn enz.〉; zich over de vloer, grond verspreiden 〈 inhoud van doos, lade enz.〉s'asseoir par terre • op de grond gaan zittenramasser par terre • van de grond oprapensous terre, sous la terre • onder de grondvouloir rentrer sous terre • wel in de grond kunnen zinken (van schaamte)terre natale • geboortelandla terre promise • het beloofde landen terre étrangère • in den vreemdeterre glaise • leem, pottenbakkersaardeterre d'ombre • omberterre à potier • pottenbakkerskleiterre de Sienne • terrasienaterre cuite • terracottaterre réfractaire • vuurvaste klei1. f1) grond, aarde2) streek, gebied3) land4) wereld2. terresf plgrondbezit, landerijen3. interj -
14 sur
sur1 [suur]1 zurig ⇒ rins, zuur————————sur2 [suur]〈 voorzetsel〉1 op ⇒ bovenop, tegen, aan, naar2 boven ⇒ over(… heen)3 over ⇒ aangaande, betreffende4 op ⇒ op grond van, naar, overeenkomstig7 op 〈 verhouding〉 ⇒ per, bij, van♦voorbeelden:1 sur la droite • aan de rechterkant; (naar) rechtsêtre situé sur un fleuve • aan een rivier liggensur les lieux, sur (la) place • ter plaatsela clé est sur la porte • de sleutel zit op, in de deursur la rue • aan de straatkantsur (la) terre et sur mer • te land en ter zeevivre les uns sur les autres • dicht op elkaar(s lip) levenenlever de sur la table • van de tafel weghalen4 sur mesure • op, naar maatcroire qn. sur parole • iemand op zijn woord gelovense régler sur qn. • zich naar iemand richten5 sur les onze heures • tegen elven, om een uur of elfaller sur ses vingt ans • bijna twintig zijnêtre sur son départ • op het punt staan te vertrekken6 sur ce • daarop, daarna, en nufermer la porte sur soi • de deur achter zich dichtdoen(je le jure) sur ma vie • ik mag doodvallen als het niet waar isavoir sur soi • bij zich hebben1. adj 2. prép1) op2) boven, over...heen3) over, betreffende4) tegen, bijna [tijd]5) na [tijd]6) over -
15 sûr
sur1 [suur]1 zurig ⇒ rins, zuur————————sur2 [suur]〈 voorzetsel〉1 op ⇒ bovenop, tegen, aan, naar2 boven ⇒ over(… heen)3 over ⇒ aangaande, betreffende4 op ⇒ op grond van, naar, overeenkomstig7 op 〈 verhouding〉 ⇒ per, bij, van♦voorbeelden:1 sur la droite • aan de rechterkant; (naar) rechtsêtre situé sur un fleuve • aan een rivier liggensur les lieux, sur (la) place • ter plaatsela clé est sur la porte • de sleutel zit op, in de deursur la rue • aan de straatkantsur (la) terre et sur mer • te land en ter zeevivre les uns sur les autres • dicht op elkaar(s lip) levenenlever de sur la table • van de tafel weghalen4 sur mesure • op, naar maatcroire qn. sur parole • iemand op zijn woord gelovense régler sur qn. • zich naar iemand richten5 sur les onze heures • tegen elven, om een uur of elfaller sur ses vingt ans • bijna twintig zijnêtre sur son départ • op het punt staan te vertrekken6 sur ce • daarop, daarna, en nufermer la porte sur soi • de deur achter zich dichtdoen(je le jure) sur ma vie • ik mag doodvallen als het niet waar isavoir sur soi • bij zich hebbenadj1) zeker, overtuigd2) veilig, betrouwbaar3) vaststaand -
16 flot
flot [floo]〈m.〉♦voorbeelden:verser des flots de larmes • tranen met tuiten huilendes flots de lumière • een zee van lichtà (grands) flots • overvloedig, volopm1) golf, vloed2) stroom, massa -
17 retirer
retirer [rətieree]1 opnieuw trekken, schieten♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 afnemen ⇒ ontnemen, intrekken3 halen (uit, van)♦voorbeelden:♦voorbeelden:se retirer des affaires • zijn zaken aan kant doen, stil gaan leven1. v1) opnieuw trekken/schieten2) terugtrekken3) intrekken4) afnemen, ontnemen5) uitdoen [kleding]6) halen (uit)7) hebben, maken, behalen2. se retirerv1) weggaan3) teruglopen [zee]4) krimpen -
18 gagner
gagner [gaanjee]2 winnen♦voorbeelden:gagner de quoi vivre • in zijn levensonderhoud kunnen voorzien3 y gagner • erop vooruitgaan, in iemands voordeel zijnil gagne à être connu • als je hem beter leert kennen, valt hij best meeon ne gagne rien à attendre • wachten helpt niet veelc'est toujours ça de gagné! • dat is alvast meegenomen!gagner en qualité • beter van kwaliteit zijn, wordengagner en profondeur • veel dieper, veel verder gaanla mer gagne sur la côte • de zee wint terrein op de kustII 〈 overgankelijk werkwoord〉3 verkrijgen ⇒ verwerven, winnen4 bereiken ⇒ gaan naar, reiken tot5 zich meester maken van ⇒ bevangen, overmannen♦voorbeelden:gagner une maladie contagieuse • een besmettelijke ziekte oplopengagner de la place • ruimte winnengagner qn. à sa cause • iemand voor zijn zaak winnenla faim le gagnait • hij kreeg hongerle froid le gagna • hij werd door kou bevangenle vertige le gagna • hij werd plotseling duizelig♦voorbeelden:se laisser gagner • zich laten overhalen, verleidenv1) verdienen2) winnen4) verkrijgen, behalen5) bereiken, gaan (naar) -
19 libre
libre [liebr]1 vrij ⇒ onafhankelijk, zelfstandig5 vrij(moedig) ⇒ ongedwongen, los6 vrijpostig ⇒ al te vrij, los♦voorbeelden:enseignement libre • bijzonder onderwijsentrée libre • gratis toeganggarder l'esprit, la tête libre • vrij van dwang, zorgen, vooroordelen blijvenmer libre • ijsvrije zeelibre de 〈+ zelfstandig naamwoord〉 • vrij van, zonderêtre libre de 〈+ onbepaalde wijs〉 • vrij zijn te, het recht hebben teil vous est libre de, libre à vous de • het staat u vrij teadj1) vrij2) onbezet3) ongedwongen, los -
20 pièce
pièce [pjes]〈v.〉1 stuk ⇒ exemplaar, (onder)deel2 stuk ⇒ scherf, brok4 kamer ⇒ vertrek, ruimte5 stuk ⇒ muziekstuk, toneelstuk♦voorbeelden:pièces détachées • onderdelenpièces jointes • bijlagenêtre fait d'une seule pièce, tout d'une pièce • uit één stuk gemaakt zijninventer de toutes pièces • van a tot z verzinnenmettre une pièce à un pantalon • een stuk in een broek zettenvendre à la pièce • per stuk verkopentravail aux pièces • stukwerktravailler aux pièces • stukwerk verrichten〈 informeel〉 on n'est pas aux pièces! • het is geen aangenomen werk!la pièce • per stukcela coûte dix francs pièce • dat kost tien frank per stuk→ monnaieen pièces • in stukken, kapotdonner la pièce à qn. • iemand een fooi geven4 appartement de deux pièces • tweekamerwoning, -flatpièce à conviction • bewijsstukpièces d'identité • (identiteits)papierenjuger sur pièces • op grond van bewijsstukken een oordeel vellenpièce de résistance • hoofdschotelpièce montée • monumentale taartfaire pièce à • (iemand) de voet dwars zetten; paal en perk stellen aan (iets)f1) stuk, exemplaar2) scherf, brok3) muntstuk4) kamer5) akker6) document [juridisch]7) kanon, geschut [leger]8) schaakstuk
- 1
- 2
См. также в других словарях:
VAN DER ZEE (J.) — James VAN DER ZEE 1886 1983 Le photographe James Van der Zee appartient à la génération de Marcus Gravey ce dernier animait un mouvement de retour à l’Afrique dont il fut le photographe officiel , du poète Countee Cullen, du pianiste James P.… … Encyclopédie Universelle
Van Der Zee — /van deuhr zee / James, 1886 1983, U.S. photographer. Also, Van DerZee. * * * … Universalium
Van Der Zee — /van deuhr zee / James, 1886 1983, U.S. photographer. Also, Van DerZee … Useful english dictionary
James Van Der Zee — (June 29, 1886 May 15, 1983) was an African American photographer best known for his portraits of black New Yorkers. He was a leading figure in the Harlem Renaissance. Aside from the artistic merits of his work, Van Der Zee produced the most… … Wikipedia
Karen Van der Zee — Windela Kilmer Born 26 May 1947 (1947 05 26) (age 64) Holland Pen name Karen Van der Zee Mona Van Wieren … Wikipedia
Anouska van der Zee — Annuska Johanna Maria Anouska van der Zee (born April 5, 1976 in Utrecht) is a retired Dutch racing cyclist. She participated both on track and at the road.Van der Zee represented the Netherlands at the 2004 Summer Olympics in Athens where she… … Wikipedia
James Van Der Zee — (29 juin 1886 15 mai 1983) était un photographe afro américain connu pour ses portraits de New Yorkais noirs. Il fut l une des figures du mouvement culturel de la Renaissance de Harlem. Au delà de la valeur artistique de ses œuvres, James Van Der … Wikipédia en Français
Hein van der Zee — Hendrik ( Hein ) van der Zee (September 6, 1929 in Amsterdam – December 5, 1991 in Oostzaan) was a boxer from the Netherlands, who competed for his native country at the 1952 Summer Olympics in Helsinki, Finland. There he was defeated in the… … Wikipedia
Van Der Zee, James (Augustus Joseph) — born June 29, 1886, Lenox, Mass., U.S. died May 15, 1983, Washington, D.C. U.S. photographer. In 1906 he moved with his family to Harlem in New York City. After a brief stint at a portrait studio in Newark, N.J., he returned to Harlem to set up… … Universalium
Van Der Zee, James (Augustus Joseph) — (29 jun. 1886, Lenox, Mass., EE.UU. –15 may. 1983, Washington, D.C.). Fotógrafo estadounidense. En 1906 se trasladó junto a su familia a Harlem, en la ciudad de Nueva York. Tras una breve participación en un estudio de retratos en Newark, N.J.,… … Enciclopedia Universal
Van — /van/; for 1, 2 also Turk. /vahn/, n. 1. Lake, a salt lake in E Turkey. 1454 sq. mi. (3766 sq. km). 2. a town on this lake. 88,597. 3. a male given name. * * * I City (pop., 1997: 226,965), eastern Turkey, on the eastern shore of Lake Van. The… … Universalium